Vetpercentage
Het vetpercentage is de relatieve hoeveelheid vet die hij of zij in z’n lichaam heeft. Hoewel het vetpercentage moeilijker is te meten dan bijvoorbeeld de BMI, geeft het vetpercentage wel een betere indruk van of iemand een ongezonde lichaamssamenstelling heeft of niet.
Vetpercentage normen
Classificatie |
Mannen |
Vrouwen |
Ongezond laag |
<5% |
<12% |
Topsporter |
5-7% |
12-14% |
Uitstekend |
7-10% |
14-18% |
Goed |
10-16% |
18-22% |
Acceptabel |
16-19% |
22-26% |
Grensgeval |
19-24% |
26-31% |
Ongezond hoog |
>24% |
>32% |
Zoals in de tabel met normen voor vetpercentage hierboven te zien is, zit er verschil in het vetpercentage tussen mannen en vrouwen. Vrouwen mogen een hoger vetpercentage hebben dan mannen als energievoorraad tijdens een eventuele zwangerschap of borstvoeding na de zwangerschap. Zolang een vrouw niet een té hoog vetpercentage heeft, leidt dit hogere vetpercentage ten opzichte van de man niet tot een hoger risico op bijvoorbeeld hart- en vaatziekten.
Wanneer men het vetpercentage gebruikt om vast te stellen of iemand een gezond gewicht heeft, loopt men niet het risico om iemand die een bovengemiddelde hoeveelheid spiermassa heeft, als te zwaar te bestempelen. Dit kan wel gebeuren als er alleen gekeken wordt naar het lichaamsgewicht of de BMI.
Vetpercentage meten
Het vetpercentage kan men op inschatten d.m.v. een huidplooimeter of een bioelektrische impedantie meter. Met een huidplooimeter kan men op verschillende locaties op het lichaam de dikte van de huid meten en deze bij elkaar optellen. Dan kan er opgezocht worden met welk vetpercentage de totale huidplooidikte overeenkomt. Het voordeel van deze meting is dat het goedkoop is om uit te voeren en behoorlijk betrouwbaar en valide mits uitgevoerd door een geoefend persoon. Er zijn verschillende methodes met bijbehorende tabellen. Een van de meest gebruikte methodes is de methode van Durnin & Womersley waarbij huidplooien op 4 locaties worden gemeten. Deze methode is makkelijker toepasbaar en acceptabeler om bij iedereen uit te voeren dan bijvoorbeeld 7- of 12- punt metingen.
Een bio-elektrische impedantie meter wordt veel gebruikt in fitnesscentra en meet met behulp van een klein stroompje de weerstand in het lichaam en berekent op basis daarvan een vetpercentage. Deze methode is ook in de praktijk goed toe te passen maar er zijn grote verschillen in nauwkeurigheid tussen verschillende impedantiemeters. Ook is deze meting erg gevoelig voor de hoeveelheid lichaamsvocht aangezien water stroom beter geleidt dan vet. Er zijn nauwkeurigere methodes, maar deze zijn alleen in ziekenhuizen of wetenschappelijke onderzoeken beschikbaar en dus van weinig nut in de praktijk en bovendien erg duur of onpraktisch vanwege grootte. Voorbeelden hiervan zijn de MRI scan, hydrostatische meting, de Bodpod of de DEXA scan.
Als je wil werken aan een gezond vetpercentage, ga dan geen hongerdieet volgen maar een gezonde leefstijl. In ons boek Veerkracht het meest complete leefstijlplan staat stap voor stap beschreven wat je kan doen om gezonder te leven en daarmee je vetpercentage te verbeteren. Klik hier voor meer informatie.
Referenties:
-ACSM Guidelines for Exercise Testing and Prescription; 6th Ed., 2000.
-ACSM’s Resource Manual for Guidelines for Exercise Testing and Prescription, 4th Ed., 2001.
-Durnin J.V.G.A., Womersley, J. (1974). Body fat assessed from total body density and its estimation from skinfold thickness: measurements on 481 men and women aged 16-72 years. British Journal of Nutrition, 32, 77-97.